Henny Vrienten (1948) weet van geen ophouden. Zijn band Doe Maar zal, zodra het weer kan, weer op tournee gaan en hoewel hij meerdere malen aankondigde dat hij zijn laatste album had gemaakt, blijft hij maar liedjes schrijven. In het nieuwe Blijtijds Magazine vertelt hij over het vakmanschap dat daaraan is verbonden – iets dat hij van zijn vader erfde – maar ook over wat hij heeft geleerd van het succes en over vriendschap en liefde. Hieronder enkele, niet in dat verhaal opgenomen, quotes uit het interview in Blijtijds Magazine.
Tekst: Bram de Graaf
Henny Vrienten over artiest zijn in tijden van corona
“Ik verwacht niet dat de Doe Maar-concerttour doorgaat dit najaar. Jammer. Een jaar zonder spelen, voelt als een verloren jaar. Dat is niet zo erg als je 28 bent, maar op mijn leeftijd wordt het een dingetje. Maar er zitten ook zo veel moois aan deze periode. Zo hadden we als gezin veel meer tijd voor elkaar. Dit was ook de mooiste lente van mijn leven, want ik zat vanwege het coronavirus opgesloten in mijn boerderij in Diepenheim en had alle tijd om de natuur te zien ontploffen; van een zaadje tot een weelderige plant. Prachtig.”
Over liedjes schrijven
“Dichter Gerrit Achterberg zei: ‘Scheppen gaat van au.’ En dat klopt: iets maken doet gewoon zeer. Maar ik heb natuurlijk al heel veel liedjes geschreven en dan weet je een paar dingen en die pas je toe. Ten tijde van Doe Maar liepen de liedjes als het ware tegen me aan. Dat gebeurt als je jong bent, dan heb ook je een totaal andere thematiek. Op die leeftijd ben je op de jachtvelden en ben je een mannetje. Er gebeurde ook zo veel; er was nooit een moment dat er niets gebeurde. Nu gebeurt er niet zo heel veel om mij heen en fysiek met mij, maar er gebeurt veel meer in mijn hoofd. Ik haal liedjes uit gedachten, niet uit een gebeurtenis. Mijn teksten zijn nu meer het gestamel van een oude schuifelende man. Maar ik vind ze veel beter dan vroeger en sta er meer achter. Het is wel zo dat na ieder geslaagd liedje het volgende liedje moeilijker wordt. Je wilt niet minder. Onderwerpen en invalshoeken bedenken blijft moeilijk. Alleen het thema ‘liefde’ niet; daarover kan ik wel tienduizend liedjes schrijven.”
Over een nieuwe Doe Maar-plaat
“Ik vind dat we dat niet moeten doen, al ben ik de enige die er zo over denkt. Je kunt niet concurreren met iets dat zo fantastisch is geweest. Daar komen we nooit meer overheen. Ook het laatste album Klaar uit 2000 hoort niet bij Doe Maar. Dat was een plaat van twee ervaren songwriters, gemaakt zoals iemand wilde dat het werd. Een authentiek Doe Maar-liedje begon in een bus, terwijl iemand op flesje zat te tikken, een ander op een bierviltje wat flarden tekst opschreef. We speelden het dan ’s avonds in een zaaltjes voor vierhonderd man en als het publiek goed bewoog zeiden we tegen elkaar: ‘Dat is een goed liedje, dat gaan we vaker doen.’ En na een jaar zetten we het dan op de plaat. Zo’n liedje ontstond door de dynamiek van toen en de tijd. Een tijd waarin we continu on the road waren en op luchtbedjes in hooischuren sliepen omdat we geen geld voor hotels hadden. Als we nu gaan proberen om op onszelf in die tijd te lijken, zijn we heel pathetisch bezig.”
Over zijn eigen repertoire
“Als ik iets maak woon ik in die muziek. Als ik het dan kort daarna terugluister, weet ik nog precies wat ik heb gedaan: daar een knip, dat moest overnieuw. Dan luister ik nog naar mijn fouten. Maar een jaar of vijf later hoor ik pas echt wat ik hebt gemaakt, dat is soms een eyeopener. Denk ik: heb ik dat gedaan? Ik geef mijn liedjes altijd cijfers, maar dus pas na jaren. Daar staan geen tienen tussen. Voor tienen moet je bij Paul McCartney zijn; Jenny Wren krijgt een tien, net als het Beatles-nummer Blackbird. Ik heb wel eens een achtje gehaald, en dat is al heel wat. Ik heb veel vijfjes. Op Klaar staat een liedje van Jack Poels: Leven met een zeven. ‘Al dat streven naar een tien, ik ben tevreden met leven met een zeven.’ Dat vind ik prima. Het is niet mijn ambitie om ooit een tien te schrijven.”
Over zijn vriendschap met de leden van Doe Maar
“Als we op mijn boerderij in Diepenheim rond het kampvuur zitten met een fles wijn voel ik pure liefde voor hen. Ik houd oprecht van die mannen. Als je elkaar 45 jaar kent en veel hebt meegemaakt, hoef je niet veel te zeggen. Want je weet wat die ander gaat zeggen en over die ervaringen hoef je het niet te hebben – die draag je mee. Dus je houdt je mond. Je hoeft elkaar niet meer te bevechten of te bevestigen. Dat is al een gewonnen parcours. Dat ligt allemaal in het verleden, dus je bent overal doorheen, zeg maar. Het is een heel reine sfeer en niet bedoezeld met allemaal dingen die moeten. Aan dat kampvuur maken we soms plannen, zoals over een clubtour. Als die dan vier dagen later al helemaal is uitverkocht, denken we: wat maken wij mee? Het verrast ons nog steeds. Ik weet wel: als één van ons zou wegvallen, dan is er geen Doe Maar meer. Dan houdt dat op te bestaan.”
Over zijn allerlaatste soloplaat
“Ik roep altijd als een plaat klaar is: ‘Dit is mijn allerlaatste!’ Want je wilt niet weten hoeveel uren en slapeloze nachten er in zo’n project zitten. Ik wil niet denken: dat zou iedereen gezegd kunnen hebben. Het moet goed gezegd worden. Na afloop denk ik: dit ga ik nooit meer doen. Maar je ziet het. Een coronacrisis verder en ik zit alweer te schrijven. Je moet dus een liedjesschrijver nooit geloven.”
Lees ook:
Ode aan Aart Staartjes